Home |Over ons |Agenda |Toernooien |Geschiedenis |Sponsor ons |Links |Contact |Archief |Help |


Nieuws van derden
Schaakproblemen
Fen-code omzetten
Toegankelijke schaakprogrammas
Inloggen
Onze webshop
Privacy reglement

HET GEHEIM VAN HET SCHOTS (1).

De delen 2 en 3 staan in dit bestand;
Ze beginnen met een kop op niveau 2.
Screenreader gebruikers kunnen met de letter h van kop naar kop springen.

Sinds Kasparov in de tweede helft van de WK-match tegen Karpov in Lyon 1990 zo buitengewoon verrassend met het Schots voor de dag kwam (en er nog succes mee had ook), beleeft deze oude opening een ware renaissance.

Tot op het allerhoogste niveau (Kasparov heeft het ook na bovenge-noemde match op zijn repertoire gehouden) wordt er plotseling Schots gespeeld in plaats van Spaans.
Ook een erkende 1.d4-speler als Gelfand waagde zich er onlangs aan, al was het "maar" in een rapidpartij (Gelfand-Beliavsky, Parijs Immopar 1991) en zelf werd ik er kort geleden in Praag in al mijn (drie) 1.e4 e5-partijen mee geconfronteerd. Na aan deze confrontatie de uiterst schamele score van een half punt te hebben overgehouden, kan ook ik het niet langer ontkennen: met het Schots valt niet te spotten!
Wat is nu de reden van deze opleving? Welke geheimen hebben zich langer dan een eeuw in deze opening schuilgehouden om pas nu, door Kasparov en zijn navolgers, te worden ontrafeld?
In deze serie artikelen wil ik een kort overzicht geven van de stand van zaken in het Schots en wil ik proberen op het spoor te komen van dit mysterie.
1. e4 e5 2. Pf3 Pc6 3. d4 exd4 4. Pxd4
Zwart heeft twee natuurlijke ontwikkelingszetten die dan ook (terecht) altijd als de hoofdvarianten van het Schots hebben gegolden, te weten 4.....Pf6 en4.....Lc5.
Voordat we ons hierop concentreren is het echter noodzakelijk om enige aandacht te besteden aan een paar andere mogelijkheden, waarop de witspeler bedacht dient te zijn en die voor (sommige) zwartspelers een bepaalde aantrekkingskracht bezit¬ten.

Met name het agressieve 4....Dh4 heeft al sind de dagen van Staunton zijn aanhangers. Deze zet is voor veel spelers een onaan-gename confrontatie met hun eigen stijl (en dus met zichzelf). Wit moet een pion offeren want 5. Dd3, de enige manier om e4 te dekken, is na 5.....Pf6 6. Pxc6 dxc6
7. Pd2 Lc5 duidelijk goed voor zwart (waarmee trouwens en pas¬sant is aangetoond dat 3. d4 eigenlijk al een pionoffer is!).
Nu zijn er natuurlijk veel spelers die volkomen onbekommerd hun e-pion zien verdwijnen en zich gelukkig voelen in de vaste overtui-ging genoeg compensatie te hebben in de druk op het zwakke punt c7 en hun ontwikkelingsvoorsprong. In principe reken ik ook mezelf tot deze categorie maar jaren van soms bittere ervaring hebben me geleerd dat een zwartspeler die goed weet wat hij doet en zich nauwkeurig verdedigt in dit soort stellingen kansloos is.
Wie aarzelt om zich hier op in te laten, kan ik twee adviezen geven: (a) ken uw theorie en (b) speel als een man (m/v)!

Volgens de nieuwste inzichten is 5.Pc3, om pas na
5....Lb4 6. Le2 Dxe4 de karakteristieke zet 7. Pb5
te spelen, het beste.
Zo verliep de partij Azmaiparashvili - Hector San Sebastian 1991, en omdat Azmaiparashvili secondant van Kasparov is mag je aannemen dat deze variant op hoog niveau is geanalyseerd.
Na het vervolg 7....Pf6!?8. 0-0
(8. Pxc7 Kd89. Pxa8 Dxg210. Lf3 Te811. Le3 Dh3 is
volgens Azmaipa¬rashvili onduide¬lijk)
8....Lxc39. bxc3 Kd8 10. Le3 Te811. Te1 Dd5
12. Dc1 Df5 13. Da3 d614. Tad1 Te715. c4 Le6
16. Lf3 had wit zijn tegenstander inderdaad stevig in de tang en won fraai: 16....Td7 17. Lxc6 bxc6 18. Pd4 Dh5
19. Lg5! c5
(19...Dxg5 20. Txe6!)
20. Lxf6 gxf6 21. Pc6 Ke8 22. Db2! Dh423. Db7 Tad8
24. Td3 1-0.

Minder nauwkeurig zou (nog steeds volgens Azmaiparashvili) het oude 5. Pb5 zijn, wat na 5....Dxe4 6. Le2 Lb4
7. P1c3 (7. Ld2 komt ook in aanmerking maar na het voor de hande liggende 7. c3 La5 heeft wit veel minder) tot de¬zelf¬de stelling leidt, vanwege 5....Lc56. De2 Dd8
met gelijk spel. Zul¬ke lakonieke va¬rianten moet je mee¬stal met een korreltje zout nemen. Ik zie bijvoorbeeld niet in waarom zwart het na 7. Le3 zo gemakkelijk zou hebben.
Samenvattend kunnen we stellen dat er aan 4....Dh4 eigenlijk nog verrassend veel geanalyseerd kan worden maar dat het toch wel een heel riskante zet is, op het ongezonde af.

Een tweede mogelijkheid voor zwart is 4....Df6. Deze zet heeft maar een beperkte zelfstandige betekenis, want na
5. Le3 Lc5 ontstaat een stelling uit het 4....Lc5-systeem.
De pointe van 4...Df6 is dat wit op deze manier gedwongen wordt de 5.Le3-variant te spelen, aangezien de alternatieven die wit na 4....Lc5 heeft, zoals 5. Pb3 en 5. Pf5, worden omzeild.
Als wit zich hier niet bij wenst neer te leggen zal hij het moeten zoeken in 5. Pb5. Dit geldt o.a. op grond van een partij Van der Wiel - Sosonko, NK 1987, als ongevaarlijk voor zwart maar waar zouden we zijn als niemand zou proberen geves¬tigde oordelen omver te werpen?
Genoemde partij ging als volgt:
5....Lc5 6. De2 Lb67. P1c3 Pge78. Le3
(misschien is 8. Pd5 met de gemene pointe 8...Pxd5
9. exd5 Kd8 10. h4! h6? 11. Lg5! interessant)
8....LA59. 0-0-0 a6
(9... 0-0? 10. Pd5 pxd5 11. exd5 Pe7 12. d6! is gunstig voor wit)
10. Pd5 Pxd5 11. exd5 axb5 12. Ld4 De7 13. dxc6 dxc6
14. Dxe7 Kxe7 15. Lxg7 Tg8 en zwart had voldoende actief spel om zijn verzwakte pionnenstructuur te compenseren:
16. Ld4 Lb6 17. Lxb6 cxb6 18. a3 Le6 19. g3 b4
20. Td3 bxa3 21. Txa3 Txa3 22. bxa3 Lf5 23. Lc4 b5
24. Te1 Kf6 25. Lf1 Ta8 26. Kb2 Ta4 27. Te3 Td4
28. Kc1 h6 remise

Andere mogelijkheden voor zwart op de vierde zet zijn toch wel wat minder. Zo leidt 4....g6 na zowel 5.c4 als
5. Pc3 Lg7 6. Le3 tot varianten uit andere openingen die niet zo bijzon¬der goed staan
aangeschreven.
Paul van der Sterren

Schots: deel 2

HET GEHEIM VAN HET SCHOTS (2)


Na de openingszetten
1.e4 e5
2.Pf3 Pc6
3.d4 exd4
4.Pxd4 gelden 4...Pf6 en
4....Lc5 als de hoofdvari¬anten van het Schots. Vorige keer werden de alternatieven voor zwart behandeld (4...Dh4 en 4...Df6).

Thans richten we onze aandacht op de eerste hoofdvariant en maken een begin met de tweede.
De moeilijkheden voor zwart liggen hier voornamelijk in het scherpe 5.Pxc6 bxc6
6.e5 maar dit is misschien een goed moment om te wijzen op een wezenlijk aspect van openingstheo¬rie in het algemeen.
De theorie zoekt altijd naar optimale en principiële oplossin¬gen en is daarom ook altijd in de scherpste varianten het meest geintereseerd. Liefhebbers van openingstheorie delen deze voorkeur, maar in de praktijk spelen vaak heel andere overwegingen een belangrijke rol. Zo is in deze stelling
5.Pc3 Lb4
6.Pxc6 bxc6
7.Ld3 d5
8.exd5 cxd5
9. 0-0 0-0
10. Lg5 door de jaren heen een vrij populaire variant geweest, (zij het niet op topniveau waar nu eenmaal ook aan de openin¬gen zeer hoge eisen worden gesteld). Het speelt gemakke¬lijk voor wit (maar ook voor zwart!), er zit weinig spanning in de stelling en je wordt niet door pure openingskennis overrom¬peld. Dit zijn allemaal goede redenen om zo'n variant (af en toe) te spelen, maar niet om er een artikel over te schrijven dus beperk ik me hier tot de meer kritieke varian¬ten.
Na 6.e5 moet zwart 6....De7 spelen
want 6....Pd5
7.c4 pb6
8.Ld3 maakt het wit te gemakkelijk. In feite wordt hier de kern van de zwarte problemen blootgelegd: zwarts pionnen¬struc¬tuur is licht verzwakt en hij moet tijd verliezen met het paard dat telkens aangevallen wordt. Zwart moet actief en met fantasie spelen om hier iets tegenover te zetten. Om te begin¬nen wordt daarom de witte dame naar een ongelukkig veld ge¬dwongen.

7.De2 Pd5
8.c4 La6

En dit is de traditionele manier om wit voor verdere problemen te plaatsen, maar hier is het toch de vraag of gewoon
8....Pb6 niet beter is want de loper staat op a6 nogal kwets¬baar. Karpov's experiment daarmee in de zestiende matchpartij tegen Kasparov in 1990 verliep weliswaar desastreus
(na 9..Pd2 De6
10.b3 a5
11.Lb2 Lb4
12.a3 Lxd2
13.Dxd2 d5
14.cxd5 cxd5
15. Tc1 stond zwart al voor een ruïne) maar hier zijn allerlei verbeteringen denkbaar.
Zo is bijvoorbeeld 11....a4 interessant en in de partij Nij¬boer - Wijnants uit het recente Hoogoventoernooi probeerde zwart 10...Lb4
11.Lb2 0-0
12.a3 Lxd2 1
3.Dxd2 (hetzelfde plan als in Kasparov - Karpov dus, maar zonder a5) en kwam goed te staan na
13....f6
14.c5 Pd5
15. 0-0-0 fxe5
16.Lc4 d6. Hier was misschien 12.a3 niet de beste.
Dit ogenschijnlijk bescheiden zetje is de oorzaak van wits successen in deze variant. Met de oudere zetten
9.De4 en
9.Pd2 was nooit bijzonder veel succes geboekt.
Het probleem voor zwart is nu dat het 'normale' plan 9...0-0-0
gevolgd door Te8 en f6 weliswaar tot omsingeling en verovering van pion e5 leidt, maar dat vervolgens blijkt dat wit een kansrijk pionoffer heeft gebracht!
Dit werd voor het eerst aangetoond in de veertiende matchpar¬tij Kasparov-Karpov, Lyon 1990:
9....0-0-0
10.g3 Te8
11.Lb2 f6
12.Lg2 fxe5
13.0-0 h5
14.Dd2! Pf6
15.Da5.
In deze partij kreeg zwart genoeg tegenspel op de koningsvleu¬gel maar later is het witte spel verfijnd met
13.Pd2 g6

14.0-0-0 gevolgd door
15.Pe4 en de karakteristieke manoevre Dd2 (of e1)-a5, die de kwetsbaarheid van de zwarte damevleugel blootlegt. De stelling is natuurlijk behoorlijk ingewikkeld en je kan je eigenlijk moeilijk voorstellen dat er niet ook voor zwart nog allerlei resources in zitten maar in de praktijk bleken de zwartspelers snel overtuigd en ging men op zoek naar andere zetten.
Karpov zelf probeerde 9...g6 tegen Kasparov in het Interpolis-toernooi 1991 maar de wereldkampioen had ook hierop zijn antwoord klaar:
10.f4!f6
(10... 0-0-0 stuit nu op het bezwaar

11.Df2 en
10...¬.Lg7 op
11.La3)
11.La3 Df7
12.Dd2 Pb6
13.c5 Lxf1
14.cxb6 en zwart heeft het al heel moeilijk. Karpov offerde een stuk met 14...¬axb6
15.e6 dxe6
16.Lxf8 Td8
17.Db2 Lxg2
18.Dxg2 Kxf8 maar kreeg onvol¬doende compensa¬tie. Volgens Kasparov had zwart het ui¬terst gecompli¬ceerde
14.La6
15.bxc7 fxe5
16.Da5 Dxf4 moeten probe¬ren.

De nieuwste poging voor zwart is 9...Dh4 en dit ziet er eigen¬lijk heel goed uit en zal zeker in de nabije toekomst uitge¬breid getest worden. In de partij Sax-Van der Wiel, Hoogoven¬toernooi 1992, volgde hierop
10.a3Lc5
11.Lb2
(11.g3 wordt verrassend beantwoord met 11... Lxf2! waarna 12.Kxf2 Dd4 de ene en
12.Dxf2 De4 de andere toren kost)
11...¬Pf4
12.Df3 Pe6 (je ziet dit paard zelden op zo'n goed veld belan¬den in deze variant)
13.g3 Dh6
14.Pd2 Tb8
15.Dd3 0-0
16.Lg2 Tfd8
17.b4 d6 en zwart stond uitstekend.

Samenvattend kan van 4... Pf6 gezegd worden dat het na
5.Pxc6 bxc6 tot een boeiend maar ook gevaarlijk soort spel leidt.
Een bepaalde basiskennis van de bovenvermelde cruciale par¬tijen is toch wel dringend gewenst voor wie 4.... Pf6 wil doen en het is dan ook niet verwonderlijk dat er de laatste tijd een duidelijk stijgende belangstelling is voor de tweede hoofdvariant, 4....Lc5.

II 4...Lc5

Helaas is ook hier het leven niet meer zo gemakkelijk voor zwart sinds Kasparov zich ermee bemoeid heeft. Toch is het spel over het algemeen iets rustiger en neemt zwart minder positionele risico's. In ieder geval is 5.Pxc6 hier veel minder sterk dan na 4....Pf6 omdat zwart met het antwoord 5....Df6! wit tot een ongemakkelijke dekking van f2 dwingt, alvorens op c6 terug te slaan.
Na 4....Lc5 is
5.Le3 nu de grote mode, maar wit heeft twee alternatieven (afgezien van 5.Pxc6) die ook allebei een zekere mate van populariteit gekend hebben, namelijk
5.Pf5 en
5.Pb3.

5.Pf5 is een aantal keren gespeeld door Timman en het is dan ook een analyse van hem die hier als hoofdvariant geldt: 5....d6! (een behoudende zet als 5.... g6 is natuurlijk wel speelbaar maar zwart kan zich een agressieve reactie goed veroorloven)
6.Pxg7 Kf8
7.Ph5 Dh4
8.Pg3 Pf6
9.Le2 Pe5 en nu moet wit zich uiterst precies verde¬digen.

Volgens Timman leidt 10.Pc3 op spectaculaire wijze tot remise na 10...Pfg4
11.Lxg4 Pxg4
12.Tf1 Tg8
13.Pa4 Pxh2
14.Pxc5 Pxf1
15.Kxf1 Txg3
16.fxg3 Dh1
17.Kf2 Dxd1
18.Lh6 Ke7
19.Txd1 dxc5.
In deze variant zullen aspirant 5. Pf5-spelers hun tanden moeten zetten.

5.Pb3 is een heel ander verhaal. Vander Wiel boekte met deze zet een paar fraaie overwinningen in de jaren tachtig maar de algemene indruk is toch altijd geweest dat zwart niet veel te vrezen heeft. In de partij Van der Wiel-Ree, NK 1987, kwamen de mooie kanten van wits opzet goed uit de verf:
5....Lb6
6.a4 Df6
7.De2 a6
8.a5 La7
9.Pc3 Pge7
10.Pd5 Pxd5
11.exd5 Pe7

12.h4 d6
13.Ta4 (een charmante en belang¬rijke pointe van de witte opbouw)
13.0-0
14.Tf4 Lf5
15.g4 en zwart verliest zonder noemenswaar¬dige compensatie een stuk. Solider is 6...a6
7.Pc3 Pge7 (ook 7...Pf6 is goed), zoals bijvoorbeeld gespeeld werd in Kamsky-Litvinov, Minsk 1988. Na
8.Lg5 f6
9.Lh4 0-0
10.Lc4 Kh8
11.0-0 Pe5
12.Le2 P5g6
13.Lg3f5!
14.exf5 Pxf5
15.Kh1 d6 stond zwart al iets beter.

5.Le3 Df6

Zo dwingt zwart 6.c3 af en verhindert op die manier dat wit met de natuurlijke ontwikkelingszet Pb1-c3 optimale controle over het centrum krijgt.
In deze stelling hield de theorie het vroeger eigenlijk al min of mee voor gezien.
Varianten als 7.Pc2 Lxe3
8.Pxe3 De5
9.Df3
(of 9.Pd2 d5
10.exd5 Pxd5
11.Pdc4 Pxe3
12.Px¬e3 Le6, Sveshnikov - Korchnoi, USSR 1973)
9...0-0
10.Lc4 d6 (Tartakower-Tarrasch, Wenen 1922) in beiden gevallen met volkomen gelijkwaardig spel voor zwart, zijn ook wel heel erg ongeschikt om iemand tot het Schots te bekeren.

Ook het meer recente 7.g3, hoewel al duidelijk beter dan 7.Pc2, heeft nooit echt furore gemaakt. Een recent voorbeeld is de partij Salov-Karpov, Reggio Emilia 1991/92, die verder ging met 7...d5
8.Lg2 Pxd4
9.cxd4 Lb4
10.Pc3 Lxc3
11.bxc3 dxe4
12.Lxe4 c6
13. 0-0 0-0
14.a4
(ook 14.Dd2 h6
15.Tab1 b5
16.a4 a6 maakt weinig indruk)
14...¬Lf5
15.Lg2 Tad8
16.Db3 Td7
17.c4 Tfd8 met gemakkelijk spel voor zwart (het werd remise).
Nee het bleef kwakkelen met wit in deze variant, tot aan de rehabilitatie van 7.Lc4.

Paul van der Sterren

Schots: deel 3

HET GEHEIM VAN HET SCHOTS (3)

In dit nummer de derde en laatste aflevering over het Schots. De auteur gaat verder met zijn behandeling van de tweede hoofdvari-ant(4...Lc5)
Wij geven u nog even de openingszetten.

1. e4 e5
2. Pf3 Pc6
3. d4 exd4
4. Pxd4 Lc5
5. Le3 Df6
6. c3 Pge7
7. Lc4

7. Lc4 wits meest natuurlijke ontwikkelingszet, stond lange tijd als slecht te boek wegens 7...Pe5
8. Le2 Dg6
9. 0-0 d5 (of ook 8...d5 9. 0-0 Dg6), o.a. op grond van een oude partij van Smyslov die verder ging met 10. Pd2 Lh3
11. Lf3 0-0-0!
12. Pf5 dxe4
13. Pxe7 (13.Lxe4 faalt op
13... Lxf5 14. Lxf5 Pxf5
15. Lxc5 Txd2! en zwart wint)
13... Lxe7
14. Lxe4 f5
15. Lf3 Td3! en na nog een serie van dit soort kracht¬zetten werd wit volkomen van het bord gespeeld (Baturin¬sky-Smys¬lov, USSR 1938).
Hoe mooi zo'n partij ook is, het is een wankele grond om een zet als 7. Lc4 op af te keuren. Toch heeft het heel lang geduurd voordat er in dit oordeel verandering kwam. In januari 1991 speel¬de Dolmatov 7. Lc4 tegen Yusupov in een van de tiebreak¬partijen van hun kandidaten¬match in Wijk aan Zee. Yusupov rook ongetwijfeld onraad en speelde 7... 0-0 in plaats van het theoretische 7... Pe5, een solide maar onpre¬tentieus alterna¬tief.
Dolmatov toonde zich ook hierop goed voorbereid, kwam in het voordeel en won.

Hierna werd 7. Lc4 razendsnel populair en inmiddels zijn er veel raadsels opgelost (en ook wel een paar nieuwe bijgeko¬men).

Beginnen we met Yusupov's zet 7...0-0. Die zag er aanvanke¬lijk betrouwbaar uit voor zwart want weliswaar was Yusupov na
8. 0-0 Lb6
9. Lb3 d6
10. Kh1 Pxd4
11. cxd4 Pc6
12. Pc3! Lxd4
13. Pd5 De5
14. Lxd4 Dxd4
15. Pxc7 Tb8
16. Dc2 in het nadeel gekomen, maar er werd al vrij snel ontdekt dat zwart na 9... Pa5 weinig te vrezen heeft, bijvoor¬beeld 10. Pc2 (10. Lc2 Pc4)
10... Dg6
11. Te1 (of 11. Pd2 Pxb3
12. axb3 d5 met gelijk spel)
11... d6
12. Pd2 Pxb3
13. axb3 Lh3
14. Df3 Ld7, Nijboer-Van der Wiel, NK 1991.

Bovendien kwam niemand minder dan Kasparov zelfs licht in het nadeel toen hij in het Interpolistoernooi 1991 tegen Kamsky pro¬beerde om de variant met 9. Kh1 te verbeteren. Na 9... Td8! 10. Dh5 h6
11. Pd2 d5!
12. exd5 Pxd4
13. cxd4 Lf5
14. Df3 Dg6
15. Lf4 Dg4
16. Dxg4 Lxg4
17. f3 Lf5
18. g4 Lh7
19. d6 cxd6 bleek hij alleen de stelling van zijn tegenstander te hebben verbeterd en leek zwart in deze variant weer opge¬lucht te kunnen ademhalen.

Toen begon een partij van Van der Wiel bekendheid te krijgen, waarin hij een opmerkelijk snel succes boekte met de zet 9. Pa3. Dit is iets flexibeler en doet meer voor de ontwikkeling dan 9. Lb3 en 9. Kh1 en heeft bovendien een paar zeer verra¬derlijke pointes, die in genoemde partij aan het daglicht kwamen: 9...d6
10. Pdb5! (weer die lastige aanval op de zwarte achilleshiel c7) 10... a6
11. Pxd6! Td8? (beter was 11...Lxe3 hoewel wit ook dan na
12. Pxc8 Taxc8
13. fxe3 de beste kansen heeft)
12. e5! Dg6
(12... Pxe5
13. Pe4 of 12... Dxe5
13. Pxf7 ver¬liest eveneens)
13. Lxb6 cxb6
14. De2 Le6
15. Pxb7 Td7
16. Pd6 Tad8 1-0 (Van der Wiel - David, Bad Mon¬dorf 1991).

Het beste wat ik tegen 9. Pa3 heb kunnen bedenken is 9...Dg6. Dat althans is wat ik in drie recente partijen speelde met, voor wat de opening betreft, tevredenstellend resultaat.

Watson speelde nu 10. Te1 tegen mij (in Praag 1992) maar na 10... Pe5
11. Lfl d6 had zwart het niet moeilijk. Later in hetzelfde toer¬nooi wist Mainka mij met het scherpere 10. Dd2 te verslaan maar ik stond toen na 10...Pxd4
11. Lxd4 Lxd4
12. cxd4 d5
13. exd5 Lh3
14. f4 Tad8 niet slec¬ht.
Ook het aannemen van wits pionoffer met 10...Dxe4 moet moge¬lijk zijn.

Tenslotte speelde Leko in Nettetal 1992 eenvoudig 10. Pxc6 tegen me. Hier kwam wit wel iets beter te staan na 10... bxc6 11. Te1 d6
12. Dd2 Lb7
13. Tad1 h6
14. Pc2 maar aan mijn spel in deze partij (evenals dat in de twee voorgaande trou¬wens) kan vast wel iets verbeterd worden.

Keren wij nun terug naar de stelling na 7. Lc4. Wat is er nou eigenlijk mis met de variant van Smyslov? Hoe verweert wit zich tegen het agressieve 7... Pe5
8. Le2 Dg6?

Deze vraag werd voor ons beantwoord in de partij Ehlvest-Bel¬javsky, Reykjavik 1991. Na 9. 0-0 d5 deed Ehlvest geen
10. Pd2 maar
10. Lh5!, daarmee zwart dwingend om het pionoffer op e4 aan te nemen.
Het vervolg was 10... Dxe4
11. Pd2
(ook 11. Pb5 Lxe3
12. Pxc7 komt zeer in aanmerking)
11... Dd3 (na 11... Dh4 kan wit ver¬rassend zijn pion terugwin¬nen met 12. Lxf7 Kxf7
13. P4f3 en de loper op c5 blijft hangen)
12. P4f3 Ld6
13. Pxe5 Lxe5
14. Lc5 g6
15. Le2 Df5
16. Pf3 Lf6
17. Te1 0-0
18. Ld3 Dd7
19. Pe5 Dd8
20. Df3 Kg7
21. h4! en wit had een hinderlijk initiatief en won in de aanval.
Bij nauwkeurige inspectie blijkt de stelling na 8. Le2 verge¬ven te zijn van dit soort moeilijheden voor zwart. Allerlei tactische pointes, vaak gebaseerd op de kwetsbare positie van de zwarte dame (toch te vroeg in het spel gebracht?) maken zwart het leven zuur. Enkele voorbeelden van wat er allemaal mis kan gaan (en in de harde toernooipraktijk ook inderdaad misgegaan is): 7. Lc4 Pe5
8. Le2 d5
9. 0-0! dxe4?
10. Pb5! (steeds weer deze zet)
10... Ld6
(na 10...Lb6
11. Lxb6 Dxb6
12. Dd4! wint wit)
11. Lc5! 0-0
12. Pxd6 cxd6
13. Dxd6 Dxd6
14. Lxd6 met duide¬lijk voordeel voor wit (Stein¬grimsson-Malan¬juk, Kecskemet 1991) en 8... Dg6
9. 0-0 Dxe4
10. b4!?
(ook hier is 10. Pb5 Lxe3
11. Pxc7 Kd8
12. Pxa8 een ingewik¬keld maar veelbelovend alter¬natief)
10... Ld6
11. Pd2 Dg6
12. f4 Dh6
13. Pe4 0-0
14. Pxd6 cxd6
15. Dd2 P5c6
16. f5 Df6
17. Lg5 De5
18. f6 met winnende aanval (Thor¬hallson-Yurtaev, Hartberg 1991) en tenslotte 8...Dg6
9. 0-0 d6
10. f4 Dxe4
11. Lf2.
11...Pd7
12. Ld3 Dd5
13. c4 en zwart zag zich in de partij Steingrims¬son - Lukacs, Kecskemet 1991, al genoodzaakt met 13...Dxd4 de dame te geven.
Er zal heel wat analytische arbeid verricht moeten worden om zwart de weg uit dit doolhof te wijzen (hier is schaken inder¬daad ar¬beid), maar de laatste ervaringen wijzen erop dat Lukacs in laatstgenomede partij op het juiste spoor was. In de rapidpartij Gelfand - Bel-javsky, Parijs 1991, deed zwart
11... Lxd4 (in plaats van Lukacs' 11... Pd7?), nam na
12. cxd4 P5g6
13. Pc3 met
13... Dxf4 nog een tweede pion, om ze vervolgens onmiddel¬lijk allebei weer terug te geven met 14. Pb5 0-0
15. Pxc7 Tb8
16. Pb5 Pf5
17. Pxa7 Ld7 en hield daar een heel redelijke stelling aan over. Wit heeft het loperpaar maar dat heeft hier niet zo ver¬schrikkelijk veel te betekenen.
Al met al is dus ook 4... Lc5 een vrij scherpe variant gewor¬den en kan ook hier enige theoriekennis de zwartspeler goed van pas komen, zeker in de modevariant 5. Le3 Df6
6. c3 Pge7
7. Lc4.

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van dit beknopt overzicht van het Schots en zouden we ons af kunnen vragen of het ook enig resultaat heeft opgeleverd.
Zijn we inderdaad het geheim van het Schots op het spoor geko¬men?
Ik geloof van wel en mijn conclusie is eigenlijk eenvoudig. Het Schots is gewoon een heel gezonde en actieve opening, waar wit wel wat vroeg de centrumformatie bepaalt (ruil van d4 tegen e5) maar, en dat werd tot nu toe te ongenuanceerd beoor¬deeld, daarmee nog niet alle spanning uit de stelling haalt.
Er is geen geheim van het Schots. Raadselachtig is haar gerin¬ge populariteit. Laat de verstokte 3. Lb5-spelers daar iets
aan doen.

Paul van der Sterren.

Onderwerpen in de rubriek: Openingen


Klik op 1 van onderstaande onderwerpen
Koningstegengambiet
aljechin verdediging met 4 c5
gambiet1 - evansgambiet
gambiet2 - blackmar diemergambiet
gambiet3 - budapester gambiet
gambiet4 - het albin's tegengambiet
gambiet5 - janisch gambiet
gambiet6 - staunton gambiet
kibitz171
kibitz172
kibitz182
morra gambiet.TXT
schaken frankenstein draak lane156
schots
van Duin gambiet
van geet1
van geet2
van geet3
van geet4
Openingentheorie op chesscafe
Openingsvalletjes

Rubrieken in de hoofdrubriek Schaaktheorie: openingen en eindspelen

Klik op 1 van onderstaande rubrieken
Eindspelen
Openingen

Overzicht van hoofdrubrieken

Klik op 1 van onderstaande hoofdrubrieken om de rubrieken in die hoofdrubriek te zien:

Open schaaktoernooien voor vips
Niet ingedeelde rubrieken
Geschikt/aangepast schaakmateriaal, software, boeken
Niet open schaaktoernooien voor vips
Schaaktheorie: openingen en eindspelen
info over de NSVG
Alle rubrieken


terug naar begin van de pagina
Terug naar de nieuwspagina

Einde pagina

     
 
   
 
 

Laat de tekst voorlezen met ReadSpeaker
 

Wijzig weergave van schaakstellingen
Toon als diagram
Toon in woorden
Toon in korte notatie